Verboden te graven, maar nu even niet: deze archeoloog mag bij hoge uitzondering speuren naar sporen rond hunebedden

Bron: De Volkskrant door Geertje Dekkers19 augustus 2022, 10:30

Hunebedbouwers lieten rond hun bouwwerken allerlei scherven, vuursteen en keien achter. Bewust in de grond gestopt, denkt een archeoloog die deze zomer rond een hunebed mocht graven.

Pats! Daar spatte een aardewerken beker in scherven uit elkaar. Expres kapot gegooid, voor de ingang van een gloednieuw hunebed.

Zo stelt Daan Raemaekers, hoogleraar archeologie van Noordwest-Europa aan de Rijksuniversiteit Groningen, zich een scène voor die vijfduizend jaar geleden plaatsvond in het gebied dat we nu Drenthe noemen.

Samen met studenten onderzocht Raemaekers begin juli de bodem rondom hunebed ‘D34’, een graf van bijna 8 meter lang, tussen de dorpen Valthe en Odoorn. Vlak bij de ingang van het hunebed bleken honderden aardewerkscherven te liggen, daar achtergelaten rond de tijd dat het hunebed werd gebouwd, en vervolgens afgedekt met een laagje aarde. Raemaekers vermoedt dat het de overblijfselen zijn van een prehistorisch ritueel, of een andere bewuste actie, dat te maken had met de bouw van het graf. Direct bewijs voor die stelling heeft hij niet, maar het idee sluit wel aan op een wijdverbreid patroon.

Verboden te graven

Opgravingen zoals die bij D34 zijn uitzonderlijk, want de meeste Nederlandse hunebedden en hun directe omgeving zijn beschermd. Het is niet de bedoeling dat daar grond overhoop wordt gehaald, ook niet door archeologen. Tussen de stenen van veel hunebedden liggen zelfs betonplaten – neergelegd in de jaren tachtig – om gravers tegen te houden.

Vanwege dit soort beperkingen is er in Nederland al een halve eeuw nauwelijks archeologisch onderzoek gedaan naar de bouwwerken. En tijdens eerdere onderzoeken, toen er nog wel werd gegraven, lag de focus op de graven zelf. Vondsten uit de grond eromheen kregen weinig aandacht.

Ook D34 heeft een betonplaat, maar de regels voor de grond eromheen zijn net iets minder strikt dan bij veel andere hunebedden. Daarom kreeg de groep van Raemaekers deze zomer de kans er enkele tientallen vierkante meters af te graven, dun laagje voor dun laagje. Zo vonden de archeologen aanwijzingen dat de makers en gebruikers van de hunebedden ook rond de grafkamer in de weer waren. Met aardewerk, maar ook met stukjes vuursteen, en met opmerkelijk gestapelde keien.

Overal scherven

De hunebedbouwers waren vroege boeren die veel aardewerk hebben nagelaten met een trechtervorm aan de bovenkant. Daarom rekenen archeologen hen tot de ‘trechterbekercultuur’. Die besloeg een groot deel van Noord-Europa, van wat nu Nederland heet tot in Polen, en van de Donau tot in Zuid-Scandinavië. In die hele regio zijn ook hunebedden te vinden, met resten van mensen en van spullen die de doden meekregen.

Net als rond D34 hebben archeologen rond die graven veel potscherven gevonden. Die lagen daar in zo groten getale, dat ze er volgens kenners bewust moeten zijn achtergelaten. En hier en daar lijken ook potten expres kapotgegooid. Het is gissen waarom dat gebeurde, maar aangezien een praktische reden niet voor de hand ligt, denken archeologen aan rituelen of iets van dien aard.

Met die kennis kijkt Raemaekers naar de potscherven rond D34. Een groot deel ervan lijkt afkomstig van twee of drie stuks serviesgoed: een beker en nog maximaal twee kommen of schalen, die dus mogelijk ter plekke op de grond zijn geworpen.

Kort nadat de scherven op de grond waren beland, werd de bodem daar opgehoogd. Dat gebeurde om een heuveltje te vormen over de hunebedstenen. Want de graven waren indertijd niet kaal, zoals nu, maar bedekt en begroeid. Door die bedekking konden de scherven millennia op hun plaats blijven liggen.

Naast de scherven lagen er nog meer sporen van mensenwerk onder de deklaag: stukjes bewerkte vuursteen uit dezelfde tijd en, een paar meter verderop, setjes keurig gerangschikte keien van een paar decimeter groot.

Met die keien krijgt het verhaal van het hunebed een extra dimensie. Want een deel ervan werd achtergelaten rond de tijd van de bouw van het graf, maar een ander stapeltje werd een paar eeuwen later neergelegd, toen het hunebed een onderhoudsbeurt kreeg.

Hunebedden werden namelijk eeuwen achter elkaar gebruikt, tot wel een millennium lang. Al die tijd konden er resten van nieuwe doden in het graf worden bijgezet en waren mensen rond het hunebed in de weer. De keurig gerangschikte en gestapelde stenen in de tweede deklaag van D34 illustreren dat.

Waarvoor de stenen dienden, kan Raemaekers niet vertellen. Maar samen met de stukjes vuursteen en de scherven maken ze duidelijk dat het de bouwers en latere bezoekers niet alleen om de grafkamers te doen was, maar ook om de omgeving.

NOG OUDERE BEZOEKERS

Millennia voordat hunebedbouwers D34 aanlegden, verbleven er ook al mensen op het stukje grond. Dat bewijzen vuurstenen werktuigen – mogelijk mesjes – die het team van Raemaekers vond in grondlagen onder de sporen van de trechterbekermensen. De werktuigen stammen uit het laat-paleolithicum. Dat betekent dat ze minimaal 12 duizend jaar geleden werden gebruikt door jager-verzamelaars die in de regio rondtrokken.

Eén stuk van dit oude vuursteen lag achter het graf en een handvol gereedschappen ervoor. Dus is er een goede kans dat ook daartussen, onder het hunebed, nog bewerkte stukken vuursteen liggen. Maar of archeologen daar ooit mogen graven, is zeer de vraag.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *